Charlotte Perkins Gilman, Het gele behang (1892). Nederlandse vertaling, De Bonte Was, 1977
8
Dat zal wel van die nerveuze zwakte komen denk ik. En die lieve John nam
me in zijn armen en droeg me gewoon naar boven en legde me op bed, en
bleef bij me zitten en las me voor tot ik er moe in m'n hoofd van werd.
Hij zei dat ik zijn liefje was en zijn troost en alles wat hij had en dat ik
daarom goed voor mezelf moest zorgen en gezond moest blijven.
Hij zei dat niemand me eruit kan helpen behalve ikzelf, en dat ik mijn wil
en, zelfbeheersing moet gebruiken en geen rare verzinsels met me op de
loop moet laten gaan.
Er is één troost, de baby groeit en bloeit en hoeft niet in deze kinderkamer
met dat akelige behang.
Als wij hem niet in gebruik hadden genomen had dat arme kind erin
gemoeten! Gelukkig dat hij eraan is ontsnapt. Ik zou werkelijk niet willen
dat een kind van mij, zo'n voor indrukken gevoelig wezentje, ooit in zo'n
kamer zou moeten leven.
Ik heb hieraan nooit eerder gedacht, maar achteraf is het een geluk dat John
me hier heeft gehouden, ik kan er zoveel beter tegen dan een baby, begrijp
je.
Natuurlijk praat ik er nooit meer over tegen hem - daarvoor ben ik veel te
verstandig - maar ik houd het tegelijkertijd in de gaten.
Er zijn dingen in dat behang waarvan niemand behalve ik iets weet, of ooit
zal weten.
Achter dat buitenste patroon worden de vage vormen elke dag duidelijker.
Het is steeds dezelfde vorm, maar hij komt ontelbaar vaak voor.
En het lijkt op een vrouw, neergebogen en rondkruipend achter het patroon.
Ik vind dat helemaal niet prettig. Ik vraag me af - ik begin te denken, ik wou
dat John me hier weg haalde!
Het is zo moeilijk met John over mijn geval te praten, want hij is zo
verstandig en hij houdt zo van me.
Maar vannacht heb ik het geprobeerd.
Het was een maannacht. De maan schijnt van alle kanten naar binnen, net
als de zon.
Soms haat ik het de maan te zien, ze schuift zo langzaam en kijkt altijd naar
binnen, door het ene of door het andere raam.
John sliep en ik wilde hem beslist niet wakker maken, dus ik lag stil en keek
naar het maanlicht op dat golvende behang tot ik er eng van was.
De vage figuur erachter leek aan het patroon te schudden, net alsof ze eruit
wou.
Ik stond zachtjes op om te voelen en kijken of het papier echt bewoog, en
toen ik weer in bed ging was John wakker.
'Wat is er, kleintje?!' zei hij. 'Niet zo rondwande len, dan vat je kou'.
Ik dacht dat dit een goed moment was om te praten, dus ik vertelde hem dat
ik hier echt niet beter werd en dat ik wou dat hij me hier weghaalde.
'Waarom liefje?' zei hij, 'onze huur loopt over drie weken af en ik zie niet
voor me hoe we eerder zouden kunnen vertrekken. De reparaties thuis zijn
nog niet klaar en ik kan juist nu onmogelijk weg uit de stad. Als je in gevaar
was zou ik het natuurlijk kunnen en willen, maar je bent echt al veel beter,