MISDADEN TEGEN DE VROUW
, Tribunaal Brussel 1976. Diana Russell & Nicole Van de Ven, 1977
Nederlandse vertaling, De Bonte Was, Amsterdam 1977
78
De man stak een sigaret op. Ik vroeg hem er ook één. Als antwoord brandde hij een deel van m'n
schaamharen weg. Ik was vreselijk bang. Bang om verminkt te worden. Toen hij zei: 'Wat kunnen
we in je stoppen', schreeuwde ik dat ik hem nog liever had dan een voorwerp en hij zei: 'Ik neuk
alleen met mensen van wie ik hou'. Tegen die andere vrouw zei hij: 'Ik wil haar niet meer'. Hij
drong er op aan dat ik obscene taal uitsloeg: 'M'n reet, hoer'. Maar dat was niet wat hij wilde ho-
ren. Ik begon te huilen, ik was volledig uitgeput en had alle moed verloren. Ze lieten me voorlezen
uit een boek van Bataille, een beschrijving van een seksuele handeling, en ik moest masturberen
terwijl zij gemeenschap hadden. Ik moest op de vloer gaan liggen om te slapen. Toen ik om een
deken vroeg, begonnen ze te lachen. Ik had het koud, maar ik probeerde me zo goed en zo kwaad
als dat ging erin te schikken. Toen zij ingedommeld waren, begon ik naar de sleutel te zoeken,
maar ik kon 'm niet vinden en zij hielden me in de gaten. De volgende ochtend om acht uur vroeg
ik of ze me wilden laten gaan. Dat deden ze en de man gaf me zelfs nog een zoen als afscheid.
Eerst kwam het niet eens bij me op een officiële aanklacht in te dienen. Hoe kon ik bewijzen dat
het waar gebeurd was? Wat me overkomen was, kon je niet echt een verkrachting noemen, maar
voor mij was het tien keer zo erg. Het was slavernij. Vernedering. Verachting. Mijn zwager haalde
me later over niet naar de politie te gaan. Hij vond het beter de hele zaak maar te vergeten. Ook
was ik bang voor represailles. Maar een paar vriendinnen wisten me te overtuigen dat ik een aan-
klacht moest indienen. Dankzij hen kon ik erover praten en mezelf ervan los maken. Zonder hen
zou deze hele geschiedenis jarenlang steeds maar door m'n hoofd gespookt hebben. Een dokter
konstateerde dat ik inderdaad geslagen was en gaf dat door aan de politie. De man moest voor de
politie verschijnen. Hij zei: 'Ik begrijp niet waarom jullie zo'n ophef maken over zo'n onschuldige
zaak.' Hij gaf de feiten toe, maar zei dat het voor hem alleen maar een spel was geweest. Hij
geloofde niet dat ik er zo'n trauma van over zou houden. Hij scheen zich niet te realiseren wat hij
gedaan had of wat voor risico hij had gelopen. De politie zei dat het geen echte verkrachting was,
zoals die in de wet wordt omschreven. Als ik verkracht was, zou het veel erger zijn geweest,
zeiden ze.
Getuigen 4 en 5: Frankrijk
C.: In de nacht van 21 augustus 1974, om een uur of één in de ochtend, sliepen we in een tentje in
de buurt van Marseille, in Frankrijk, toen we plotseling wakker werden door een heI licht dat op
ons scheen. Er stonden drie mannen, die vroegen of ze bij ons in de tent mochten omdat ze niet
meer terug konden naar Marseille. Wij weigerden. Ze lachten. Er volgde een discussie, waarin het
geleidelijk duidelijk werd wat hun bedoelingen waren: twee meisjes alleen op vakantie konden vast
wel wat mannelijk gezelschap gebruiken. Eén van hen probeerde binnen te komen. We sloegen
hem met een hamer. Er vielen over en weer klappen. Zo hard als we konden schreeuwden we
'Help! ' maar van angst konden we nauwelijks een geluid uitbrengen. Uit verklaringen tegenover
de politie bleek dat kampeerders in de buurt ons gehoord hadden, maar ze hadden gedacht dat
het alleen maar wat jongelui waren die een beetje lol trapten. We kregen te horen dat we 'Brand'
hadden moeten roepen om de mensen uit de tenten te krijgen. Deze drie mannen waren hun ge-
kwetste mannelijkheid komen 'wreken' nadat één van hen twee dagen tevoren een mislukte
poging had gedaan ons te versieren.
Ze gaven toe dat ze wraak wilden nemen. Ze verklaarden dat trots, alsof het iets natuurlijks was,
iets waar ze recht op hadden, zelfs een eer waarin wij moesten toestemmen. Er volgde een uren
durende nachtmerrie, waarin ze dreigden ons te vermoorden, in reepjes te snijden en in zee te
gooien. Telkens wanneer we ons probeerden te verdedigen sloegen ze ons. Uitgeput, ten einde
raad, verlamd van schrik en met de dood bedreigd nadat we geprobeerd hadden hen met praten
tot rede te brengen, 'gaven' we uiteindelijk 'toe', zoals ze dat noemen. Ondanks ons verzet, de
klappen en de dreigementen, werd dat ene ogenblik waarin we niet 'dezelfde mate van weerstand
als tijdens de gehele mishandeling' boden, zoals dat in de Franse wet heet, door de rechter - een
vrouw! - uitgelegd als toestemming van onze kant. De rest telde niet mee. Vandaar dat de aan-
klacht van verkrachting werd teruggebracht tot mishandeling, de gebruikelijke gang van zaken in
verkrachtingsgevallen. Het is aan de vrouw om de materiële bewijzen te leveren van de