De Bonte Was, MOEDERBOEK, Amsterdam 1976, feministiese uitgeverij de Bonte Was
49
Voederschap
Monsterschap
Zoons en dochters
We hebben het in dit boek alsmaar over kinderen, maar eigenlijk is dat
onzin natuurlijk. We praten in onze boeken ook meestal niet over men-
sen, maar over 'vrouwen', soms over mannen. Kinderen zijn jongens of
meisjes. Het hoort bij het moederschap om het over 'de kinderen' te
hebben en daarmee het verschil te verdoezelen.
Traditioneel zijn jongens belangrijk. Het is eervol om moeder van zoons
te zijn. Dat betekent dat het, hoe je zelf ook over je kinderen denkt,
moeilijk, of misschien wel onmogelijk is, om je dochters even belangrijk
te vinden als je zoons. Als je je ontworsteld hebt aan de neiging om de
zoons voor te trekken is er altijd de buitenwereld nog die er op zal
letten dat ze tenminste niet achtergesteld worden (zeker als die buiten-
wereld weet dat je feminist bent: stel je voor dat het kind daaronder
zou lijden! ).
Dat is dus het eerste: zoons zijn belangrijk. Eigenlijk bedoelen we met
die kinderen die we moeten voeden en opvoeden natuurlijk voorname-
lijk zoons. Meisjes moeten wel biologies gevoed worden, maar het
psychiese voeden tot zelfstandige werkgevers en mondige werknemers
hoeft eigenlijk niet: meisjes doen moeder gewoon na bij het stofzuigen,
daar hoef je verder niets aan te doen. Monsterschap (het geweld bij
opvoeding en vorming) gaat bij meisjes ook heel anders dan bij jongens.
Monsterschap bij meisjes is heel eenvoudig en gaat vrijwel onopgemerkt:
het bestaat uit systematies ontmoedigen van alles wat buiten de vrou-
welijke rol valt en hoeft, tot het kind geslachtsrijp is, alleen verder
begeleid te worden met wat gesnauw over netheid. Pas als de vriendjes
komen komen de echte konflikten.
Monsterschap tegenover jongens is daarentegen heel wat ingewikkelder
en hartbrekender. Jongens moeten mannen worden, en dat betekent dat
ze zich anders moeten leren gedragen dan hun moeders doen. Vroeger
leerden ze dat van andere mannen, tijdens het werk waar ze voor opge-
leid werden, of dat nu timmerman was of ridder. Hoe moeten ze het nu
leren, nu ze vrijwel geen man meer zien?
Volgens de socioloog Parsons (aangehaald door Joke Kool in 'Rok en
Rol', 1969) leren ze dat door zich tegen hun moeder af te zetten. Ze
denken gewoon: wat moeder doet is vrouwelijk, dus dat doe ik niet.
Dat betekent dus: vuil zijn in plaats van dingen schoonmaken; dingen
stuk maken in plaats van ze heel houden of repareren; onvriendelijk zijn
in plaats van de goede stemming bewaken; en nooit een poot voor een
ander uitsteken. Aangezien alle dingen die moeder doet buitengewoon
veel moeite kosten heeft het jongensgedrag het bijkomend voordeel dat
het gemakkelijk en voor de hand liggend is en dat hij zijn energie kan
bewaren voor de school en wat hij verder nog allemaal voor belangrijke
dingen moet doen.
Moeder zit ondertussen mooi in de knel, want zij begrijpt ook wel dat
het kind een man moet worden. Als ze dat heel belangrijk vindt heeft ze
nog het minste problemen, dan wordt ze gewoon een deurmatje. Maar
als ze maar één vraagteken zet bij de manier waarop volwassen mannen
zich gedragen, begint de ellende. Moet je toestaan of aanmoedigen dat
jongens net zo egoïst, zo on-zorgzaam (er is niet eens een woord voor),
on-meelevend en gewelddadig worden als andere mannen? Je leeft zelf
met een systeem van waarden die in laatste instantie tot de eis van