De Bonte Was, MOEDERBOEK, Amsterdam 1976, feministiese uitgeverij de Bonte Was
69
zoveel brood was, dat kon ook niet met zo'n ongeregeld inkomen van
een los laden-en-lossen-havenwerker. Maar als de 'Koninklijke' (KNSM)
een beroep op hem deed liet hij zijn gezin in de steek en 48 uren achter
elkaar kwam niet zelden voor. Neeltje stond er dan alleen voor, maar zo
hoorde het ook. De man was er immers om de kost te verdienen en zij
kon hem in noodsituaties helemaal vervangen. Haar nierkwaal werd haar
op 36-jarige leeftijd tijdens de zwangerschap van haar zoveelste onge-
wenste en op doktersadvies verboden kind noodlottig. Haar dochter was
toen negen jaar oud. Dat was in 1918.
Al spoedig kwamen haar twee ongetrouwde zusters het huishouden
overnemen. Hun was- en strijkinrichting voor de 'gegoede lui' deden ze
aan de kant om zich ten volle te wijden aan de gelofte, gedaan aan het
sterfbed van hun zuster Neeltje: 'Kobus en de kinderen niet aan hun lot
over te laten'
Haar 9-jarige Neeltje werd vanaf dat moment opgevoed door twee
tantes, een patriarchale vader en twee broers. Als meisjesplicht (ver-
telde ze me later meermalen) moest ze dagelijks de zeilen stoffen. Eerst
met de zwabber, voor het ergste vuil, en dan op de knietjes met een
wollen doek nagedaan. De hoekjes werden met een haarspeld, gestoken
in een puntje stofdoek, uitgepoetst. Dagelijks moest ze van dikke jaeger-
wol drie naadjes breien voor sokken voor haar broers, ondergoed voor
haarzelf en voor de baaien onderrokken van de tantes.
Vanwege de kerk en het geroddel gooide Kobus kruis en munt en het
lot wees uit dat hij Klazina moest huwen en dat Anna voortaan in het
eenpersoons bed in de voorkamer moest slapen. Luxegedachten over
een andere mogelijk geschiktere partner waren uit den boze. Immers:
wat moest hij als man met drie kinderen en een huishouden? De kin-
deren hadden een moeder nodig en dat ging voor alles. Hulpverlenings-
instanties en gezinsvervangende tehuizen bestonden er in die dagen nog
niet voor dit soort gevallen.
Een van de twee tantes moest nu voortaan ook met 'moeder' aangespro-
ken worden. De kleine Neeltje herinnert zich dit met moeite over haar
lippen te hebben gekregen; 'mama' is het nooit geworden.
Neeltje groeide op met de voorbestemming, hoe dan ook later zelf wel
moeder, 'mama', te worden. Dat was 'gezond' en 'normaal' voor een
vrouw.
Haar opleiding tot moeder bestond uit het aanleren van een aantal
vaardigheden opgedaan in een dienstje en bijgevijld thuis door de tantes.
Eerst als bellenmeisje, toen als linnenkamermeisje met uiteindelijk de
promotie 'kleedster van mevrouw' en 'het ontvangen der gasten voor
het bewonderen van de schilderijen'. Ze leerde daar ook (indirekt) hoe
je kinderen eigenlijk behoorde op te voeden. De schrille tegenstelling
met haar eigen omgeving was haar niet ontgaan. Toch wist ze zich hier
uit te redden met de vergoelijkende opmerking 'Die mevrouwen hebben
zoveel aan hun hoofd, dat de kinderen toevertrouwd moeten worden
aan gouvernantes'. Haar socialisatie lag voor een belangrijk deel daar bij
de rijke familie S. aan de Amstel ('s zomers in 's-Gravesande) aan wie zij
haar diensten verkocht tegen een schamel loon. Als mijn moeder kon ze
uren vertellen van 'haar familie S.' en vooral als het ging over hoe het
eigenlijk hóórde. De etikette kende ze uit haar hoofd. Interessant vond
ik dat de kinderen frans moesten praten en aan tafel staande eten.
De gouvernantes ten spijt leerde ze mij: een goede moeder heeft alles
voor haar kinderen over en laat niets aan anderen over. Een buurvrouw
van ons die erbij moest werken en nota bene voor een goede vervanging
had gezorgd werd mij ten toonbeeld gesteld als een slechte moeder. 'Ze
moest haar ogen uit haar kop schamen'.
Zelf kon ze zich niets meer herinneren van haar eigen moeder en die
tantes kon je niet meerekenen. Die hadden immers geen kinderen van