De Bonte Was, VROUWENWERK, Amsterdam 1975
13
ik werd geleefd ik was er alleen maar voor anderen. Aanslui-
ting bij andere vrouwen in verwachting mislukte. Ik voelde
me ontzettend eenzaam. Als ik in het kraambed lig in een
ziekenhuis op een grote zaal met wel vijfentwintig vrouwen
leef ik op. De saamhorigheid van de vrouwen is enorm, we
zijn erg lief voor elkaar, we lachen en huilen samen, de
zuster die me verzorgt doet dat zo geweldig dat ik weer een
gevoel van eigenwaarde beleef. Ik ga erg veel van haar houden,
een intens innig gevoel dat onuitgesproken blijft, maar wat
me wel bewust maakt van een stukje eigen gevoelsbeleving.
Vol verwachting ga ik naar huis, ik ga echter niet alleen,
ik heb iets bij me. Iets dat veel belangrijker is dan ik,
het kind. Van nu af aan ben ik nooit meer alleen. Het kind
is ik en ik ben het kind. Zelfs al wil ik het vergeten het
lukt me niet, want dan is er wel de aanwezigheid van de
vader die me eraan herinnert dat ik mezelf niet meer toe-
behoor. Wanhopig probeer ik mezelf te zoeken, ik werk me te
pletter in het huishouden en het zorgen voor het kind en de
man. Ik zoek aansluiting bij andere vrouwen uit m'n buurt
en op het konsultatiebureau. Resultaat: ik doe mezelf geweld
aan en voel me doodongelukkig. Ik word apaties en doe niets
meer, ik lees me suf de hele dag: dikke boeken over filo-
sofie uit de bibliotheek gehaald. Elke donderdagochtend lees
ik het damesblad waar ik op geabonneerd ben in een ruk uit
met een groeiend gevoel van onbehagen, weer geen herkenning,
hier hoor ik ook niet bij. Ik slons door het huis en doe
waar ik zin in heb en wanneer ik er zin in heb. Ik begin een
beetje plezier in mezelf te krijgen en in dingen die ik doe,
ik zoek kontakt met ouwe vriendinnen en ik ga ze opzoeken.
Het zorgen voor man en kind probeer ik op een andere manier;
wanneer ik het fijn vind om het te doen doe ik het en anders
niet. Ik tekende hiermee wel gelijk mijn eigen doodvonnis.
Binnen de kortst mogelijke tijd maakte de man een eind aan
alle illusies die ik nog had over onze samenleving. Dit was
geen samenleven meer, ik was een afschuwelijke egoïst, ik
verwaarloosde het huis, op alle richels lag stof de ramen
waren niet schoon de lakens niet wit genoeg overhemden niet
gestreken eten niet op tijd klaar wat wilde ik eigenlijk
ik had toch alles wat ik maar begeren kon: een man die de
hele dag hard voor me werkt en een kind wat moest ik nou
nog meer: Toen ben ik weggegaan met het kind en een vreselijk
hoop schuldgevoelens. Veel later besefte ik pas wat een goeie
dienst ik hem had bewezen door weg te gaan. Ik dacht nog
steeds niet aan mezelf. Baantje zoeken, van de ene kamer
naar de andere verhuizen, gepest worden omdat het kind la-
waai maakt mannen van m'n lijf houden: een gescheiden vrouw
heeft zo nu en dan een man nodig dus vooruit maar jongens!
Ik voelde me in het begin ontzettend alleen en soms erg zielig
niet op m'n werk, maar zondags als ik met het kind ging wande-