Sonja Prins, HERINNERINGEN AAN TRUDE BENEDIC, een vrouw in verzet. De Bonte Was 1980
31
Een paar avonden later kwamen weer een paar meisjes onder het raam en gooiden een briefje op
mijn bed. Zij huilden verschrikkelijk. 'Trude, heb je het gehoord? Wij gaan morgenochtend op
transport naar Ausschwitz. Ze gaan ons vergassen.'
De volgende ochtend stonden de wagens klaar. Alle joodse vrouwen en meisjes werden ingeladen.
Vanuit mijn bed zag ik ze voor de laatste keer. Geen van hen is in Nederland teruggekomen.
Ook de zigeuners moesten weg, transport na transport kwam aan de beurt, zogenaamd om ergens
anders te werken. Hele jonge kinderen waren er bij. Zij werden op schepen geladen en dan was er
plotseling een ongeluk gebeurd en de schepen kwamen niet terug, wel de bewaaksters, om weer
nieuwe transporten te halen. Tot er bijna geen zigeunermeisje meer in het lager was.
Toen ik beter was moest ik mij weer melden bij de Oberaufseherin en daar kreeg ik een aanstelling
als blokoudste in een barak met verschillende nationaliteiten en veel duitse zwarten en groenen
ertussen. De verantwoording van een blokoudste was heel groot. Een ding moest je nooit vergeten,
dat je je buiten het lager te verantwoorden zou hebben voor de arbeidersklasse. De SS verwachtte
dat je sloeg, dat je meldingen maakte om vrouwen in de bunker te krijgen, dat je een groepje
voortrok met extra porties eten, die de baas over anderen moesten spelen. Dat was de gewone gang
van zaken. Eten was het enige betaalmiddel, maar wat je aan de een gaf, onttrok je aan de ander.
Als je van dat middel geen gebruik wou maken en je had geen steun van kameraden, die hielpen
om te zorgen dat het beetje eten eerlijk verdeeld werd over vijfhonderd uitgehongerde gevangenen,
dan gingen je zenuwen kapot en je hield het niet uit. Na een week vroeg ik al aan de
Oberaufseherin om mij weer met een kolonne naar buiten te sturen, omdat ik deze taak niet aankon.
Maar dezelfde avond stonden alle vijfhonderd vrouwen uit mijn barak voor de Kommandantur om
de Oberaufseherin te vragen, geen andere blokoudste aan te wijzen. Ik moest blijven en de vrouwen
beloofden dat ze mij zouden helpen.
Natuurlijk vergaten de meesten hun belofte weer, maar één dreigement dat ik weg zou gaan was
voldoende om hen er aan te herinneren. In het vervolg was er steeds een groepje vrijwilligsters dat
toezicht hield op het halen van de soepketels (kübel) en de planken met brood voor de barak,
waarbij anders altijd gestolen werd. Met één ding konden zij mij niet helpen - dat waren de appèls.
De blokoudste moest zorgen dat het aantal klopte voordat de SS kwam om na te tellen. Een enkele
maal kwam het voor dat iemand geprobeerd had om te vluchten, dan moest het hele kamp,
tienduizenden vrouwen, voor tientallen barakken op appèl blijven staan tot de vluchteling
opgespoord was, al duurde het een dag en een nacht. Zonder slaap, zonder eten, in elk weer stond je
in rijen te wachten. Alleen als er iemand stierf of bewusteloos werd mocht zij weggedragen
worden. Als de vluchteling opgespoord was dan werd zij aan de honden of aan de groenen
overgegeven, en het resultaat was in beide gevallen hetzelfde.
De nazi's lieten de groenen het vuile werk doen en de andere niet-politieke gevangenen konden zich
daartegen niet verweren.
Wij, politieke gevangenen, hebben een grote steun gekregen toen de eerste afdeling russische
vrouwen van het Rode Leger als krijgsgevangen het kamp binnenmarcheerden. Het waren
vijfhonderd artsen en verpleegsters, met hun eigen kommandante. Zij hadden schouder aan
schouder met de mannen aan het front gestaan en nu zaten zij in een barak van Ravensbrück, met
zelfbewustzijn en discipline, in een gesloten geheel. In plaats van hen voor de Kommandantur te
laten wachten, zoals anders gebeurde, had men hen zo gauw mogelijk in een barak gebracht; daar
kwam de lagerkommandant om ze te bekijken. 'Opstaan en melden!', schreeuwde de
Oberaufseherin, die hij had meegebracht. Maar de sovjet-vrouwen dachten er niet aan. 'Wij staan
niet onder het lager-kommando,' zeiden zij. 'Wij zijn krijgsgevangenen, en wij hebben onze eigen
kommandant.'
'Geef bevel dat de vrouwen voor mij opstaan,' zei de lagerkommandant tegen hun vrouwelijke
kommandant. 'Nee,' zei zij, 'als ik het als kameraad wil dan gehoorzamen zij mij.' Zij hield een
korte toespraak tot de vrouwen en dezen stonden op en groetten haar, maar niet de
lagerkommandant. Op het appèl verschenen zij niet.