Navigation bar
  Print document Start Previous page
 33 of 44 
Next page End 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38  

Sonja Prins, HERINNERINGEN AAN TRUDE BENEDIC, een vrouw in verzet. De Bonte Was 1980
33
het bos omzaagde, ze op vrachtwagens laadde en naar de trein bracht, en bij de landbouwkolonne,
die met primitieve werktuigen kilometerslange velden moest bewerken. De arbeidskracht was
goedkoop, loon hoefden de nazi's niet te betalen, en toch werkte het grote landgoed met verlies
door de slechte organisatie en de korruptie onder de SS. Onze voeding moest uit het lager komen.
Of wij in de rogge of in de aardappels werkten, dat maakte geen verschil - als er in het lager geen
brood was of beschimmeld brood, kregen wij ook geen brood of beschimmeld brood, als het lager
een zending bedorven vlees had gekregen, dat nergens anders bruikbaar voor was, kregen wij ook
stinkend vlees in onze soep waar de maden waren uitgekropen en bovenop het vocht dreven. Lieten
wij de soep staan, dan kregen wij die dag niets anders. Zo star was hun reglement, dat toen wij voor
een feestdag meelsoep zouden krijgen, en er in plaats van meel per vergissing een zak bittere
amandelpoeder uit de SS-keuken in was gegooid, wij dagenlang geen ander eten kregen, omdat wij
het met geen mogelijkheid naar binnen konden krijgen. In plaats daarvan
at je rauwe aardappels uit de grond of de haver die voor de paarden bestemd was, als je de kans
kreeg. 
In de zomer brak tyfus uit onder de gevangenen. De vrouwen op het veld hadden de hele dag niets
te drinken en toen konden verschillenden zich niet weerhouden om uit de vuile sloten te drinken,
waar iedereen zijn behoefte deed. Onder degenen die stierven was Catrientje van der Klei uit
Amsterdam. Na de oorlog is een straatweg op de Comthurey naar Cuniera Heit uit Rotterdam
genoemd, die daar ook gestorven is.
Uit het lager kwam een kommissie om de barak te bekijken en men besloot om de latrines af te
breken en ergens anders neer te zetten, want uit de gaten kropen dikke maden, die je soms nog op
de vloer van de slaapzaal terugvond. Maar er is nooit wat van gekomen. Het was 1944 en zij
hadden andere zorgen aan hun hoofd.
In 1 1/2 jaar had ik geen enkel bericht over thuis gehad. Hoewel ik zelf niet mocht schrijven en ook
geen post mocht ontvangen wist ik toch, door kameraden die wel post kregen, dat Toni in 1942
door verraad was gearresteerd, samen met andere leiders van de verzetsgroepen in Limburg, die de
illegale kommunistische 'Vonk' uitgaven, en dat hij was overgebracht naar Buchenwald. Maar twee
jaar later, schreef een broer van een van onze meisjes, die zelf in Buchenwald zat, was Toni daar
niet meer en niemand wist wat er met hem gebeurd was. Ik wilde mezelf niets wijsmaken.
Natuurlijk was hij dood, het had geen zin om nog te hopen. Maar die overtuiging was te zwaar om
te dragen, dan zou ik zelf ook wel niet meer levend hier vandaan komen. Hoewel ik met niemand
over mijn verdriet sprak, merkten de meisjes toch dat ik minder belangstelling had voor hun zorgen
dan vroeger, en zij kwamen 's avonds niet meer zo vaak bij mij. Ik sloot me op in mezelf en vergat
dat het verdriet van de anderen even groot was als het mijne.
Een van de vrouwen, die vanaf 1940 gevangen zat, had kort geleden haar oudste dochter door een
hartkwaal verloren. De vader durfde het haar niet te schrijven. Zij had al maandenlang niets
gehoord, terwijl zij wist dat het meisje ziek was, totdat een kennis haar schreef dat haar kind op die
en die datum in het ziekenhuis was overleden. Van verschillende anderen waren de mannen of de
vaders door de nazi's vermoord. Een jong meisje, dat ook schrijfverbod had, moest in de Deutsche
Zeitung für die Niederländen, die bij een ander om een pakje zat, lezen dat haar vader met twee
andere kommunistische leiders van het verzet was gefusilleerd. Zij had hem vereerd, hij betekende
alles voor haar, en toch maakte ik mezelf wijs dat niemand mijn verdriet om Toni kon begrijpen.
Nu nog zeggen de mensen dikwijls: 'Trude is zo stil, zij blijft nooit es gezellig praten!' Ik weet dat
het verkeerd is, maar ik kan niet meer plezier hebben zoals vroeger. Hij en zijn kameraden zijn
gevallen voor hun land, en nu wil men deze offers op de mesthoop gooien, alles verraden waarvoor
zij hun leven hebben gegeven. Ik kan niet meer lachen, het gaat niet, er is geen reden voor.
Wij zijn bevrijd door het Rode Leger. Een paar dagen voor het eind waren wij gevlucht in de
bossen, midden in het frontgebied. Ik lag een dag en een nacht op mijn buik, met mijn gezicht tegen
Previous page Top Next page