Navigation bar
  Print document Start Previous page
 105 of 163 
Next page End Contents 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110  

MISDADEN TEGEN DE VROUW
, Tribunaal Brussel 1976. Diana Russell & Nicole Van de Ven, 1977
Nederlandse vertaling, De Bonte Was, Amsterdam 1977
105
Het hangt van jou af of we je doden of je in leven zullen laten. Vertel de waarheid dus maar.' Ze
eisten dat ik hen de namen gaf van Koreaanse vrienden van mij, afkomstig uit Japan. Ik heb toen
een paar namen genoemd. Toen moest ik een verklaring opstellen waarin ik toegaf betrokken te
zijn bij politieke aktiviteiten, tezamen met deze vrienden. Omdat ik helemaal niet betrokken was bij
dergelijke aktiviteiten, had ik ook niets op te schrijven. Dus schreef ik toen maar wat over mijn
relatie met deze vrienden. Toen ik dat gedaan had, zeiden ze: 'Je liegt, je wilt niet meewerken', en
plotseling kreeg ik een klap in mijn gezicht. Ze dreigden: 'als je het ons niet wilt vertellen, zijn er
altijd nog manieren om je wel aan het praten te krijgen. We kunnen naar een andere kamer gaan
om onze ondervraging daar voort te zetten. In de kelder hebben we een aantal mensen die
gespecialiseerd zijn in martel technieken, zij mogen alles doen wat ze willen. Misschien kom je
hier niet meer levend vandaan.' Toen begonnen ze verklaringen voor te lezen van mensen die aan
hun martelpraktijken hadden blootgestaan, en ik werd met hen vergeleken. Ik werd gek van angst.
Ik kan me zelfs niet meer herinneren - alleen gedeeltelijk - wat ik bij mijn ondervraging, die tien
dagen duurde, heb gezegd. Ze wilden alles weten over de reizen en uitstapjes die ik gemaakt had
in Korea en Japan, over mijn bezigheden aan de universiteit naast de studie, over mijn redenen
om in Korea te komen studeren, over mijn werk als lerares aan de Koreaanse school in Tokio,
over de mensen die ik in Japan en Korea kende en had leren kennen; bovendien moest ik mijn
verklaringen telkens herschrijven. Soms ondervroegen ze me nachtenlang en lieten me nauwelijks
slapen, of helemaal niet.
Op een dag, toen ik half versuft was van de uitputting hoorde ik een aantal agenten met elkaar
praten. 'We moeten haar zoveel mogelijk gebruiken. Als ze d'r mond niet open wil' doen, moeten
we het uit d'r slaan', zeiden ze. Ik was zo bang bij de gedachte dat ik hier nooit meer levend uit
zou komen, dat ik in tranen uitbarstte. Ik zag mijn ouders, broertjes en zusjes en mijn vrienden in
gedachten voor me, het ene gezicht na het andere. Daarna zei ik 'ja' op alles wat ze me wilden
laten bevestigen, of het nu waar was of niet. Toen gebruikten ze allerlei obscene termen in mijn
aanwezigheid en boden me drankjes aan. Op een van die avonden of nachten voelde ik ineens
een mannenhand langs mijn lichaam strijken. Ik schrok en stond op. De man ging heel rustig de
kamer uit. Als ik me het goed herinner kwam één dag voordat ik werd vrijgelaten een man mijn
kamer binnen die mij probeerde aan te randen. Ik verzette me uit alle macht. Uiteindelijk gaf hij het
op en ging morrend mijn kamer uit.
Op de dag dat ik vrijgelaten werd kwam een KCIA-man mijn kamer binnen en zei dreigend: 'Je
moet me met je naar bed laten gaan, anders neem ik je weer mee om ondervraagd te worden en
krijg je je paspoort niet terug. Als een beest besprong hij me toen en verkrachtte me. Mijn maag-
delijkheid werd me ontnomen en ik stierf van schaamte. De man verliet mijn kamer en ik bleef
bijna bewusteloos achter en dacht vaag aan mijn ouders, broers en zusjes en mijn toekomst. Voor
ik in augustus werd vrijgelaten werd ik gedwongen een verklaring te tekenen waarin ongeveer
stond: 'Ik zal nooit aan iemand iets vertellen over het onderzoek dat ik in het KClA-bureau heb
ondergaan. Als ik het toch doe, zal ik weer meegenomen worden naar het KClA-bureau en
gestraft. Mij werd ook gevraagd een verklaring van berouw te schrijven waarin stond dat ik aktief
zou gaan meedoen aan de aktiviteiten van de Studenten Verdedigings Organisatie en voor het
Yushin-regiem zou gaan werken. 
Nadat ik was vrijgelaten werd me gevraagd om de 21e naar het Prins Hotel te gaan en werd ik
weer verkracht door de beesten van de KCIA. Ze kontroleerden ook de datum van mijn vertrek
naar Japan. Ik kreeg een telefoontje van iemand, waarschijnlijk iemand met een hogere rang in de
KCIA. Hij had het lef tegen me te zeggen: 'Als je weer terug komt in Seoel, kom dan bij ons langs.
We zullen voor alles zorgen, je inschrijving aan de universiteit, woonruimte, werk en de rest.'
Ik ging terug naar Japan, diep geschokt, totaal anders dan toen ik naar Korea vertrok. Hoewel ik
thuis weer wat bij m'n positieven kwam, kon ik er niet overheen komen, over de genadeloze
dingen die ik in Seoel had ondergaan. Ik kon er natuurlijk niet met mijn ouders over praten. Op den
duur werd ik steeds verbitterder tegen het Park-regiem en die afschuwelijke beesten van de KCIA.
Tegen het einde van september kreeg ik een brief van een KCIA-man. Hij schreef dat ik zo spoe-
dig mogelijk naar Korea terug moest komen en dat hij me wel kon helpen door middel van enige
agenten in Japan. Mijn verbitterde gevoelens jegens hen laaiden weer op en tegelijkertijd werd ik
erg ongerust over de aanwezigheid van KCIA-agenten in Japan. Wie kan zeggen wat ze met me
van plan zijn? Ik besloot niet terug te gaan naar Seoel en dat betekende dat ik mijn hoop om
http://www.purepage.com Previous page Top Next page