MISDADEN TEGEN DE VROUW
, Tribunaal Brussel 1976. Diana Russell & Nicole Van de Ven, 1977
Nederlandse vertaling, De Bonte Was, Amsterdam 1977
65
ik nodig had. De maatschappelijk werkster kwam op een dag bij me en besloot de kasten in mijn
huis te inspekteren. Ze trok de laden open en gooide alles er uit terwijl ze zei dat ze zeker moest
weten dat ik nergens spullen van een man had. Op een keer moest ik een tuinman het gras laten
maaien omdat ik vreselijk last van reumatiek had. Toevallig zagen zij de tuinman toen hij het gras
aan het maaien was. Dus kreeg ik de volgende maand een briefje waarin stond: 'We moeten uw
uitkering intrekken omdat u met een man samenwoont'. En die man woonde thuis, bij zijn vader en
zijn moeder en zijn zusjes en zijn broers en zijn zes kinderen, maar zij zeiden dat hij bij mij
woonde, en dat alleen omdat hij mijn gras maaide.
Toen mijn dochter was geboren besloot ik dat ik zo niet verder wilde leven. Ik zocht mijn
echtgenoot op en gaf hem onze zoon, wat heel moeilijk was. Mijn dochter gaf ik aan mijn moeder:
Ik ging weer naar school, ik vond werk en ik maakte heel wat veranderingen door in mijn gevecht
om weer een kompleet mens te worden: Ik had geluk en ik was gemotiveerd genoeg om te
proberen het systeem te verslaan. Het is me nog niet gelukt, en het zal ons nooit lukken zolang de
ekonomiese status van de vrouwen in de V.S. en in de hele wereld gebaseerd is op de
goedertierenheid van mannen. Ik ben hier vandaag om met mijn zusters de handen ineen te slaan
om door te gaan met de strijd tegen de misdaden en de onderdrukking waar vrouwen uit de hele
wereld mee te maken hebben.
Getuige 5: Frankrijk - een Vietnamese vrouw
Ik heet M. Ik ben een Vietnamese en ik woon in Parijs. Gedurende de hele Vietnamese oorlog heb
ik deze oorlog aktief bestreden. Ik zal jullie mijn persoonlijke geschiedenis vertellen, iets wat zich
tussen een man en een vrouw voordeed, in de tijd waarin door de oorlog mijn land verwoest werd;
een tijd waarin Vietnamese vrouwen die weigerden zich re onderwerpen aan de wetten van de
onderdrukkers werden gemarteld, verkracht en vermoord.
Ik was getrouwd met een Fransman, Jacques Doyon, die zichzelf 'n radikale linkse intellektueel
noemde. Zo'n omschrijving betekende voor mij in die tijd: iemand die tegen oorlog is. Iedereen uit
het westen die zichzelf zo omschreef was voor mij iemand die overheersing en onderdrukking
verwierp, overheersing van de ene staat door de andere, van de ene groep mensen over de
andere, van het ene individu over het andere. Als deze man zichzelf links noemde was dat - naar
ik aannam - omdat het leed van de onderdrukten hem in de oren klonk en omdat zijn ogen de
aanblik van nog meer gemartelde lichamen niet meer konden verdragen; omdat hij zocht naar een
ander soort relatie met anderen, terwijl hij probeerde de onrechtvaardige en wrede relaties -
geinstitutionaliseerd of niet - uit zijn leven te bannen. En het moest - naar ik aannam - betekenen
dat hij er zelf naar probeerde te leven.
In december 1969 ging Jacques Doyon weg bij Le Figaro, de krant waar hij werkte, om een boek
over Vietnam te schrijven. Hij werd gekontrakteerd door uitgeverij Fayard. Ik werkte samen met
hem aan dit boek, dat ging over deserteurs uit het Franse leger tijdens de eerste oorlog in
Vietnam, en over de rol die de PCF (de Franse kommunistiese partij) hierin speelde. Ik nam deel
aan alle interviews met de deserteurs. De meesten van hen zijn getrouwd met een Vietnamese
vrouw. De aanwezigheid van een Aziatiese vrouw nam het wantrouwen bij deze vrouwen weg en
stelde hen gerust. Dat ik deel uitmaakte van de Vietnamese wereld in strijd, diende hetzelfde doel.
Na hun aankomst in Frankrijk maakten deze vrouwen een periode van algehele verbijstering door,
racisme en een systematiese, vernederende afwijzing van de kant van de Franse gemeenschap,
omdat zij 'kolonialen' waren. Een afwijzing die sommigen van deze vrouwen in een psychiatriese
inrichting deed belanden, op verzoek van de familie van hun echtgenoot. Doyon vroeg mij ook
kontakten te leggen met politici van de PCF en van 'demokratiese' organisaties. Ik ging zover dat
ik loog en verhaaltjes verzon om informatie los te krijgen. Mijn Vietnamese vrouwelijke identiteit
werd gebruikt om iedereen aan het praten te krijgen en om iedere deur open te krijgen. En verder
typte ik. Ik typte veel, typte teksten over en over. Daarbij deed ik het huishouden, kookte, waste. Ik
praatte over mijn bevrijding zonder dat ik wist dat ik de slavin was van deze man, dat ik op twee
nivo's werd uitgebuit: intellektueel omdat mijn ideeën van mij gestolen werden en prakties, doordat
ik als huishoudster gebruikt werd.