Navigation bar
  Print document Start Previous page
 9 of 18 
Next page End 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14  

9
Wij vinden dus dat je natuurlijk over ‘arbeid’ moet blijven praten, maar dat je je blik van
‘produkt’ naar ‘samenwerking’ moet verschuiven. Arbeid is iets sociaals en omvat daarom
oorspronkelijk het voorzien in ‘lichamelijke’ en ‘geestelijke’ behoeften op een niet te scheiden
wijze. Het ‘produkt’ is maar een onderdeel, dat pas een zelfstandig leven kreeg toen de
mannelijke ambachtsman zich afsplitste van het clanleven en met andere mannen ging
konkurreren in het maken van bijzondere dingen (die dan ook nog duizenden jaren luxe
dingen waren voor de mannelijke kultuur: toen de mannen al duizenden jaren met bronzen
zwaarden vochten, maaiden de vrouwen het graan nog steeds met de oude stenen sikkels).
Zoals de Noors-Amerikaanse socioloog Thorstein Veblen gezegd heeft: werken is oneervol
voor mannen, omdat het vrouwelijk is. Mannelijk zijn roof, oorlog, sport en godsdienst;
konkurrerende, spektakulaire bezigheden. Wij hebben het niet-werken van mannen hun
‘onvolledige’ vermenselijking genoemd. In de loop van de geschiedenis zijn mannen in
toenemende mate door andere mannen gedwongen tot werken, maar dat was een
moeizame ontwikkeling. De eerste ‘slaven’ waren ‘slavinnen’, mannelijke vijanden werden in
de eerste patriarchale tijden gedood.Voordat mannelijke slaven iets konden opleveren,
moesten er gezagsverhoudingen tussen mannen onderling worden ontwikkeld en bevels- en
disciplineringstechnieken. Oorspronkelijk bestonden die alleen uit zeer harde dwang en
rechtstreekse kontrole. Die leverden alleen resultaat voor werk dat geen eigen initiatief,
deskundigheid en arbeidsorganisatie vergde. Mannelijke slavenarbeid kon gebruikt worden
in de mijnen en in de olijfteelt, maar niet op graanakkers.
In alle gevallen waarin mannelijke slaven wel werkten, moest ze een perspektief geboden
worden om ooit weer aan de vrije mannenkonkurrentie mee te mogen doen, door zich vrij te
kopen. En wie bij middeleeuwse landarbeid nog steeds aan mannenwerk denkt, moet nog
maar eens in het boek over Montaillou naar de opsomming van mannen- en vrouwentaken
kijken: het is duidelijk dat mannen wel werken, maar onregelmatige en zichtbare dingen
doen; het dagelijkse en onzichtbare werk is voor vrouwen, en de lijst daarvan is zo lang dat
het duidelijk is dat ze zelden ‘vrij’ hadden.
Er zijn, kortom, twee manieren om de arbeid te organiseren: door de werksters zelf, op grond
van haar onderlinge banden – en door middel van uitbuiting, op grond van de banden tussen
de uitbuiters, de vaders, de heersers. En voor het analyseren van die laatste banden heb je
een teorie nodig die niet in de eerste plaats over arbeid gaat maar over overheersing. Hoe
lukt het bepaalde mannen om zich buiten en boven de vrouwengemeenschap te stellen,
waarvan zij vroeger geheel afhankelijk waren?
Overheersing: Max Weber
De teorie over overheersing is prakties kant en klaar in de mannenwetenschap te vinden.
Het is die van Max Weber (1864-1920) en hij is ontstaan in diskussie met de teorie van Marx,
zoals die rond de eeuwwisseling werd opgevat: als een vrij mechaniese teorie over de
afhankelijkheid van kulturele verschijnselen en ekonomiese wetten. Weber verwierp de
Hegeliaanse visie op de geschiedenis als totaliteit. Hij stelde daar het individualisme, als
metode en ideaal, tegenover. ‘De mensheid’ bestaat uit een geheel van individuen, en als je
iets van de geschiedenis wilt weten moet je bestuderen wat die individuen doen en waarom.
‘Sociale wetten’ zijn de kansberekeningen die de individuen maken om hun gedrag op elkaar
af te stemmen. De handelende individuen zouden ten onder gaan als zij elkaar niet
begrepen: voorzover zij met elkaar te maken hebben, moeten zij een gemeenschappelijke
‘sociale werkelijkheid’ scheppen.
Dat zij dat doen brengt, volgens Weber, niet noodzakelijkerwijze met zich mee dat er een
samenhang bestaat in de gehele sociale werkelijkheid. Alleen die individuen die iets met
elkaar te maken hebben hoeven hun handelen op elkaar af te stemmen. De manier waarop
zij dat doen kan per groep, per land, per periode verschillend zijn; de ene oriëntering hoeft
zich niet noodzakelijkerwijze tot de andere te ontwikkelen.
De wetenschappelijke toeschouwer moet dus, volgens Weber, afzien van zijn pogingen een
totale samenhang in de historiese ontwikkeling van sociale formaties op te sporen. De
sociale werkelijkheid is niet rationeel, door enig verstand, geordend – noch door het verstand
Previous page Top Next page