De Bonte Was, MOEDERBOEK, Amsterdam 1976, feministiese uitgeverij de Bonte Was
85
DE ONTBIJTTAFEL
Behalve tot een lieve beer die ik volgens m'n moeder overal achter me
aan sleepte, heb ik me nooit tot mensachtig, om verzorging vragend
speelgoed aangetrokken gevoeld, en gelukkig heeft mijn familie mijn
aanwijzingen gevolgd en me na de eerste pop alleen nog maar met
verfdozen, plakrondjes en kleurboeken begiftigd. Ik verfde en plakte in
zeer hoog tempo, maar ik wist niet wat ik met de talrijke resultaten
moest doen. Weggooien ging me te ver, ik was tenslotte niet voor niks
bezig. Deze onvrouwelijke instelling bracht me reeds op kleuterleeftijd
weinig op. Vroeger liet ik al mijn produkten aan vader, moeder en
indien aanwezig, ook aan oma zien. Daar was de lol al gauw af omdat
mijn vader bij alles op verplicht-bewonderende toon zei: Tjonge-
jonge. . . Ook dat was me te weinig. Dus deed ik al mijn maaksels in een
doos en dacht daarbij dan elke keer: 'Dat kan ik later aan mijn kinderen
laten zien'.
Ik had kennelijk al jong door dat je eigen kinderen kunt gebruiken om
iets te krijgen (waardering, je zin krijgen). Genoemde gedachte aan
eigen kinderen heb ik nooit aan mijn ouders verteld; ik dacht dat ze het
raar zouden vinden en dat het niet zou mogen.
Hoewel ik de doos, waar ik later af en toe een vol schoolschriftje met
sommen inmikte, tot m'n twintigste bewaard heb, dacht ik na de
kleuterleeftijd niet meer aan m'n eigen kinderen. Toen ik de doos weg-
mikte was m'n leven grondig mislukt, vond ik, en ik had het liefst m'n
eigen leven weggemikt. Ik nam niet meer de moeite iets van dat leven te
maken, bracht er dus geen veranderingen meer in aan. De vriend die ik
zat was volgde me als een hondje maar ik stuurde hem niet weg. Door
omstandigheden moest ik verhuizen, zag m'n vriend alleen het weekend,
kon toen eenvoudig zeggen dat dat niet meer nodig was en ging een
baan zoeken. De baan nam me geheel in beslag en het leven bleef saai.
Een nieuwe vriend, na twee dagen vrijen te licht bevonden maar uit
verveling aangehouden, zeurde over trouwen en kinderen. Ik had geen
tijd om erover na te denken. Voor mijn geestesoog doemde alleen een
ontbijttafel op met drie jongetjes die niet op mij maar op hem leken.
Het was een verstandig want afschrikwekkend beeld, omdat ik er niet
van houd 's morgens meteen verzorgend kontakt te moeten leggen (wie
wel? ) Dit enige verstandige denkbeeld heeft mij gered, want mijn werk
viel me te zwaar en ik droomde over het rustige getrouwde vrouwenbe-
staan. Met de 'tweede auto' zou ik mijn gezin dan af en toe ontvluch-
ten. Dit had ik de moeder van een vriendinnetje zien doen; zij is de
enige moeder geweest met wie ik mij een beetje heb kunnen identifi-
ceren. Maar dan doemde die ontbijttafel weer op. Gelukkig zei de
vriend ook eens dat hij zo graag kinderen wou om de fouten die zijn
eigen vader met hem had gemaakt, zelf niet te maken. Dat hij zoiets
stoms kon zeggen, dat hij kennelijk dacht dat hijzelf het via zijn zoons
beter kon krijgen, dat hij kennelijk niet aan dochters dacht en mij
daardoor al zo beïnvloed had dat ik alleen maar jongetjes aan de ontbijt-
tafel zag, dat hij zich met mijn kinderen wou bemoeien, dat alles benam
mij de lust tot verdere liefde (die ik toch al op zijn makkelijke en
goedkope manier bedreef). Vriend af. Grote opluchting. Dat kwam mijn
werk tijdelijk ten goede, maar omdat ik meer uit dat werk moest halen
dan erin zat (de liefde die ik miste) ging ik het op den duur steeds meer
haten. Ik moest de gedachte om toch maar te trouwen en daarmee een
relatieve en duur te betalen vorm van bewegingsvrijheid te winnen,
steeds sterker onderdrukken, met het beeld van de ontbijttafel (waaraan
mijn eigen moeder ook al zo niet-geanimeerd had gezeten). Ik kón
mezelf niet als moeder en huisvrouw zien. Vriendinnen trouwden en
hun gezinslevens gaven me gelijk. De balletles werd geruild tegen ver-