MISDADEN TEGEN DE VROUW
, Tribunaal Brussel 1976. Diana Russell & Nicole Van de Ven, 1977
Nederlandse vertaling, De Bonte Was, Amsterdam 1977
88
gevraagd of dat waar was. Tegen die tijd lag ik in een plas bloed. Mijn gezicht was zo gezwollen
dat mijn ogen dicht zaten. Mijn voortanden waren er uit geslagen en ik was er bijna in gestikt.
Toen ik mezelf probeerde te verdedigen had ik een snijwond onder mijn arm opgelopen. Ik had
een stoel op mijn rug gekregen, mijn tenen waren platgetrapt en alles wat ze vroegen was: 'Wilt u
een aanklacht indienen? ' Ik kon niet goed praten vanwege mijn verwondingen, maar ik probeerde
ze duidelijk te maken dat ik bang was en naar het ziekenhuis wilde. Ze weigerden me naar het
ziekenhuis te brengen. Ze zeiden alleen, 'Als u geen aanklacht in wilt dienen, dan kunnen we u
niet helpen'. Dus toen gingen ze weg en lieten mij bij mijn man achter. Hij wilde dat ik me aan-
kleedde. Ik kon me niet aankleden omdat het leek of mijn arm gebroken was en ik wist dat ik mijn
ribben gekneusd had. Ik had snijwonden en kon me niet bewegen. Dus kleedde hij me aan, zette
mijn twee kinderen, een van vijf en een van negen jaar, in de auto en bracht me naar zijn vriendin
om te laten zien wat hij met me had gedaan omdat hij dacht dat ik hem ontrouw was geweest. Hij
zei dat zij dezelfde behandeling zou krijgen als hij merkte dat ze hem niet trouw was. Hij vroeg
haar toen of ze hem nog wilde nadat ze mij had gezien. Ze zei ja, haar eerste man had haar nog
wel erger geslagen. Ik zei dat ze gek was. Hij stond op en schopte tegen mijn mond. Toen zetten
ze koffie en lieten mij op de grond liggen. Toen hij haar dat ongelooflijke verhaal verteld had, be-
sloot hij eindelijk mij naar het ziekenhuis te brengen, maar hij zei dat ik moest vertellen dat ik op
straat was aangevallen. Toen we in het ziekenhuis waren, heeft hij dat verteld. De dokter heeft me
toen gevraagd of dat waar was en ik zei nee, hij had het gedaan. Toen ik dat zei kwam mijn man
naar me toe, spuugde in mijn gezicht en zei rotwijf tegen me. Ik had dat tegen de dokter gezegd
omdat ik dacht dat ze me dan zouden beschermen door me in het ziekenhuis te houden. Maar
nee! Dat gebeurde niet. Ik had zes gekneusde ribben, een snijwond onder mijn arm, al die wonden
op mijn gezicht, de hele zijkant van mijn lichaam was blauwen toch stuurden ze me met die man in
een auto naar huis!
Uiteindelijk waren we weer thuis. Ik wilde dat hij de kinderen ging halen; hij had tegen zijn vriendin
gezegd dat ze ze moest houden omdat ik geen goede moeder was. Later haalde hij de kinderen
toch en ging toen weg, terwijl er vier dagen lang niemand was om voor me te zorgen. Niemand
kwam me helpen. Niemand wilde het weten. De maatschappelijk werker kwam alleen binnen om
te zeggen: 'Kom maar naar me toe als u zich depressief voelt'! De Kinderbescherming vond niet
dat mijn man de kinderen mishandelde omdat hij ze niet geslagen had. Ze beseften niet dat hij ze
wel mishandeld had doordat hij ze had gedwongen te kijken naar wat hij mij had aangedaan. Dus
die konden me ook niet helpen. Ik heb tien instanties afgelopen voor ik . tenslotte een vrouw
tegenkwam die een tehuis wist. De sociale instanties hadden gezegd dat, omdat ik een mooi huis
had en mijn man goed verdiende, ik het er niet prettig zou vinden! Op dat moment had ik alles
goed gevonden. Het had me niet kunnen schelen waar ik naartoe ging. Dus kwam ik in een tehuis
terecht waar maar één gasstel was, met maar één pit die werkte en één oven voor twaalf gezinnen
en vijfentwintig kinderen. En in die omstandigheden leefden we, kapotte ramen, geen verwarming,
onze kinderen konden nergens spelen, geen kleren, geen geld.
Ik dacht dat als ik maar eenmaal in zo'n tehuis was, de ellende voorbij zou zijn. Maar mijn man
kwam erachter waar ik woonde en kwam naar me toe. We hadden net een beetje geld bij elkaar
gezameld om de ruiten te laten maken en toen heeft hij ze allemaal in geslagen. Ik had het geluk
dat ik die dag net op bezoek was bij een vriendin waar ik kon blijven. De gemeente beloofde dat ik
een huis zou krijgen en dat gebeurde ook. Vijftien van ons werden ondergebracht in een gewone
drie-kamer-woning: ikzelf, een West-Indiese vriendin met vier kinderen en nog een vrouwen haar
kinderen. Er was geen gas, geen elektriciteit, geen stromend water. We knapten de boel een
beetje op. Die andere vrouwen gingen eruit en toen bleven we met z'n tweeën achter.
Tegen de tijd dat ik in dat huis trok, had ik om een gerechtelijk bevel gevraagd tegen mijn man.
Maar hij had gevraagd of hij mijn kinderen kon zien. Ik had de rechtbank gevraagd dat niet toe te
staan omdat ik wist dat hij ze zou dwingen hem te vertellen waar ik woonde. En op een keer was
dat ook precies wat er gebeurde. Hij had mijn zoontje, die toen negen was, gedwongen het te
zeggen. Hij had hem ook mishandeld en gevraagd waar ik woonde. Uiteindelijk vertelde mijn
zoontje het hem. Mijn man haalde mijn oudste dochter bij me weg. Het gerechtelijk bevel hielp niet
en de politie hielp niet. Ze zeiden: 'U hebt een bevel van het Hooggerechtshof. U moet daar maar
naar toegaan'. De advokaat die ik had, zei: 'Het is niet ernstig genoeg om er een rechtszaak van te
maken. U moet maar scheiden. Dat is de oplossing voor uw problemen'. Maar dat was geen