MISDADEN TEGEN DE VROUW
, Tribunaal Brussel 1976. Diana Russell & Nicole Van de Ven, 1977
Nederlandse vertaling, De Bonte Was, Amsterdam 1977
89
oplossing voor mijn problemen! Uiteindelijk kreeg ik toch mijn kind terug. Hij kwam op een avond
langs en zei, 'Je kunt haar terug krijgen'. Hij sloeg me toen zo hard op mijn mond dat je door het
gat mijn tanden kon zien.
Weer kon ik geen hulp krijgen, hoewel ik de politie had verteld dat hij best terug kon komen. Ze
zeiden dat ze niets konden doen, zolang hij me niets deed. Dus was ik de hele nacht in dat huis en
probeerde die man kwijt te raken. Dat lukte uiteindelijk en ik vluchtte naar een ander tehuis, waar
ik weer drie maanden woonde. Daar heeft mijn man me weer gevonden. Met niemand om me te
helpen, niemand om hem voor het gerecht te slepen, moest ik wel weer weggaan. Mijn man ziet
de kinderen nu niet, maar als ik naar Engeland terugga, is er weer een rechtszaak, omdat hij me
voor de rechtbank heeft gedaagd om de kinderen te zien. En ik weet dat als ik niet win en hij ze
mag zien, ik weer zal moeten vluchten.
Getuige 3: Engeland
Mijn naam is Y. Ik ben zes jaar getrouwd geweest en mijn man begon me te slaan toen we drie
maanden getrouwd waren. Daar was ik heel verbaasd over. Ik had nog nooit over die dingen
gehoord. Ik was naïef en dacht dat partners in een huwelijk gelijk waren. Toen ik aan een vriendin
vertelde dat ik geslagen was, geloofde ze me niet. Ze zei dat ik loog en dat dergelijke dingen
alleen maar in de Middeleeuwen gebeurden. Daarom vertelde ik het aan niemand meer. Ik dacht
toen dat er iets heel ergs met mij aan de hand was, anders zou het toch niet gebeurd zijn.
In de volgende twee jaar gebeurde het maar af en toe, maar dan was het ook heel erg. Mijn man
had besloten dat we bij zijn broer moesten gaan wonen en ik moest voor hen allebei zorgen, hun
kleren wassen, hun eten koken en de hele dag werken. Ik zei: 'Nee, ik blijf in mijn flat'. Als hij me
wilde zien kon hij me komen opzoeken, maar ik wilde niet verhuizen. Die avond sloeg hij me en ik
kreeg bloedingen. De volgende dag ging ik naar de dokter en toen bleek dat ik drie maanden
zwanger was en dat ik een miskraam kon krijgen. Ik moest naar het ziekenhuis. Na vijf weken
mocht ik naar huis, maar de dokter zei dat als ik wilde dat het kind geboren werd ik geen ge-
slachtsgemeenschap mocht hebben. Mijn man wilde dat ik een briefje meenam elke keer dat ik
onderzocht was, waarin de dokter schreef dat ik inderdaad niet met hem naar bed mocht. Maar
toch geloofde hij me niet. Hij zei dat ik loog en hij begon me weer te slaan, terwijl ik toch zwanger
was. Ik schaamde me teveel om het aan iemand te vertellen. In het ziekenhuis had ik gezegd dat
ik van de trap was gevallen.
Toen mijn dochter geboren was, werd het veel erger! Ik ben toen naar Duitsland gegaan waar mijn
moeder woont. Mijn man zei de flat op en die kon ik niet terugkrijgen, hoewel hij toch op mijn naam
stond. Ik probeerde hulp te krijgen in Duitsland. Daar ging ik naar de sociale dienst en ze zeiden
dat voor hen mijn kind, dat in Engeland geboren was, niet bestond en ik dus ook geen bijstand kon
krijgen. Volgens hun had ik geen kind en kon ik dus werken. Maar ik kon geen baan krijgen omdat
ik een kind had en ik had niemand die voor haar kon zorgen. Ik kon geen flat of een oppas
betalen, omdat ik geen baan kon krijgen. Ik liep in kringetjes rond tot ik eindelijk werk vond in een
restaurant waar ik moest bedienen. Met mijn kind kreeg ik een kamer en eten in het restaurant
waar ik werkte van 9 uur 's morgens tot 10 uur 's avonds. Tussen de middag had ik een kwartier
om mijn acht maanden oude dochtertje te voeden. 's Avonds had ik 20 minuten om haar te voeden
en in bed te stoppen. De rest van de tijd was ze in de box en huilde voortdurend. Ze betaalden
geen verzekering voor me en ik verdiende bijna niets. Na vier weken had ik er genoeg van en ging
ik weg. Ik had geen huis. Ik had geen baan. Ik had geen geld. En niemand wilde iets met me te
maken hebben.
Mijn man schreef me op het adres van mijn moeder en zei dat het hem erg speet en dat hij wilde
dat ik terugkwam. Als ik niet terug kwam zou hij er zich tegen verzetten dat ik het kind kreeg
toegewezen, want hij zei dat hij haar wilde. Dus ging ik toen naar mijn advocaat en die zei dat een
Duitse rechtbank mij geen Engels kind zou toewijzen als ik geen huis had, want dan zou de Duitse
regering het bestaan van het kind moeten erkennen en me bijstand moeten geven. Dus toen ben
ik terug gegaan naar mijn man. Mijn man gaf me een huis van één kamer met een bed, een
gootsteen en een gasstel. Zijn huisbaas gooide ons eruit, dus toen had ik weer geen huis.