Navigation bar
  Print document Start Previous page
 8 of 21 
Next page End 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13  

8
sekse van bestaat, er zijn er waar mannetjes en vrouwtjes even groot zijn, waar de
vrouwtjes groter zijn, waar de vrouwtjes 'mooier' zijn, waar de mannetjes 'mooier' zijn.
De grootte kan samenhangen met 'kracht' maar ook met 'zwakte'. En erg veel mannetjes
die met elkaar vechten zijn er ook niet. Wat Darwin doet is al die soorten die niet in zijn
verhaal passen, de plaats toekennen van 'uitzondering', 'iets wat nog verklaard moet
worden' of iets waarvan het noemen alleen voldoende is. Dat laatste doet hij bijvoorbeeld
met de spin:
'Mr. Blackwell herinnert zich niet dat hij ooit de mannetjes van enige spinnensoort samen
heeft zien vechten om het bezit van het vrouwtje. Noch, redenerend vanuit de analogie, is
dit waarschijnlijk; want de mannetjes zijn meestal veel kleiner dan de vrouwtjes, soms in
ekstreme mate. Als de mannetjes als gewoonte hadden gehad om met elkaar te vechten
dan zouden ze toch waarschijnlijk groter en sterker geworden zijn. Mr. Blackwell heeft
wel eens twee of meer mannetjes op hetzelfde web zien zitten met maar één vrouwtje,
maar hun hofmakerij is te saai en langdradig om makkelijk bestudeerd te worden. Het
mannetje gaat buitengewoon omzichtig te werk in zijn toenaderingen, terwijl het
vrouwtje haar zedigheid tot gevaarlijke hoogte drijft. De Geer zag een mannetje dat
"midden in zijn voorbereidende strelingen" gegrepen werd door het objekt waartoe hij
zich aangetrokken voelde - door haar in een web werd ingeweven en vervolgens
verslonden; een aanblik die hem - zoals hij toevoegt - met afgrijzen en verontwaardiging
vervulde. '
17
Nu moet Darwin van insekten in het algemeen duidelijk niet zoveel hebben, omdat die het
meest tegenstribbelen tegen zijn teorie. Darwin vond bijvoorbeeld alleen maar vlinders
mooi, maar stuitte daar meteen al op het probleem dat vrouwtjesvlinders groter zijn dan
mannetjes - even 'mooi', 'mooier' of 'minder mooi'. Dus daar had hij niets aan.
Hij komt dan ook pas lekker op gang als hij van de insekten via week- en schaaldieren
(die ook al zo onwetmatig leven) bij de vogels is aangeland. Waarschijnlijk vond hij dan
dat hij in de voorgaande hoofdstukken al genoeg tegenmateriaal tegen zijn teorie had
geleverd, want bij de vogels selekteert hij uit het brede aanbod vrolijk 'mooie mannetjes',
ze introducerend met luchtige zinnen als: 'Veel hoeft niet gezegd te worden over de
prachtige verschillen tussen de seksen, of over de uitzonderlijke schoonheid van veel
mannetjes'.
18
En daar beginnen ook steeds plaatjes te verschijnen van 'mooie mannetjes', al dan niet
voorzien van een bewonderend vrouwtje. Na 4 hoofdstukken met 'mooie mannetjes'
komt in de konklusie van de vogelafdeling toch weer even de aarzeling bij Darwin op of
die schoonheid toch niet valt onder 'paarlen voor de zwijnen werpen': 'De veronderstel-
ling dat de vrouwtjes de schoonheid van de mannetjes niet waarderen, is hetzelfde als
toegeven dat hun schitterende versieringen, al hun pracht en praal nutteloos zijn; en dit
kan niet geloofd worden.'
19
Na de vogels zijn de zoogdieren aan de beurt. Bij zoogdieren is het veeleer de 'Law of batt-
le' dan de 'display of charms' die ervoor zorgt dat de 'beste' mannetjes de toegang tot
vrouwtjes krijgen, ter verspreiding van hun goede eigenschappen over de leden van de
volgende generatie - een evolutionair eigenaardige stap van mooie veren naar brute
kracht. De beste mannetjes worden nu de mannetjes voorzien van de beste 'wapens',
waarmee ze hun seksegenoten te lijf kunnen gaan als het voortplantingsseizoen aan-
breekt. Omdat echter niet alle zoogmannetjes van slagtand of gewei voorzien zijn, springt
Darwin vervolgens weer over op andere kenmerken, zoals haargroei, kleur, strepen en
stippen. Bij de apen verraadt de bewonderende omschrijving van de baard- en snorgroei
bij sommige soorten hoe hoog dergelijke voorzieningen in het 19de eeuwse Engeland in
aanzien stonden: 'Bij de snor-aap (Cercophitecus cephus) is de algemene kleur van de
vacht groen-gevlekt met een witte hals; bij het mannetje is het eind van de staart
kastanjebruin; maar het gezicht is het meest versierd - de huid hoofdzakelijk blauw-grijs,
                                                
17
idem p 339
18
The Descent II p 77
19
idem p 233
Previous page Top Next page